Uit bloedonderzoek bij reisduiven is vast komen te staan dat ca. de helft van de duiven afweerstoffen heeft tegen het herpesvirus. Dus is waarschijnlijk de helft van de duiven latent besmet. Dit betekent dat ze het virus bij zich dragen, maar geen ziekteverschijnselen vertonen. Klinische gevallen waarbij de duiven dus ziekteverschijnselen vertonen komen echter niet zo vaak voor.
Besmette duiven blijven levenslang drager. Onder stress-omstandigheden kan de uitscheiding van het virus toenemen. Bij jonge duiven tussen de twee en de tien weken kan het herpesvirus verschijnselen van algemeen ziek zijn veroorzaken. Bij oudere duiven wordt een beperkte rol toegedicht aan het herpesvirus bij het coryza contagiosa complex.
Bij nestjongen kan door herpes acute sterfte optreden zonder enige symptomen. Oudere duiven met klinische herpesvirusinfectie kunnen een difteroïd beslag in de keel, bek en slokdarm en krop krijgen. Een en andere moet dan niet worden verward met 't Geel, Candida of pokken difterie.
Voor een besmetting met het duiven herpesvirus bestaan behoudens wat experimentele behandelingen met virusremmers geen therapie. Er kan niet tegen worden gevaccineerd.
De behandeling van de aangetaste duiven dient te bestaan uit het isoleren van de duiven uit het kop pel. De difteroide beslagen aanstippen met jodi- um.Ter preventie van secundaire infecties kunnen Marbocap en AMX-tabletten worden gegeven gedurende een week tot tien dagen. In ernstige gevallen dient men de duiven kunstmatig te voeren en is het geven van een vloeibare aminozuur/elektrolytenoplossing aan te bevelen.